Wat is een leefschool?
Klik op de titel voor het pdf document of lees hieronder meer:
Wat is een leefschool?
Het concept leefschool werd door de pedagoog Carl Medaer ( België) ontwikkeld op basis van
ervaringen in Projectschool ‘De Buurt’ uit Gent en is gebaseerd op de ontwikkelingspsychologische
benadering van Freud en Vossen ( zie ontwikkelingsfasen ).
Carl Medaer werd in de jaren ’90 aangetrokken door het GO! onderwijs van de Vlaamse
Gemeenschap om zijn concept in Vlaanderen te verspreiden. Zo telt het GO! op de dag van vandaag
zo’n 25-tal leefscholen.
Om op een leefschool samen te leven met respect voor ieders vrijheid, mening … zijn er regels en
maken kinderen, ouders en begeleiders samen afspraken. Daardoor wordt een aangename, leerrijke
leefomgeving geschapen.
Kinderen krijgen op een leefschool de kans en de tijd om actief betrokken te zijn bij wat er rondom hen
gebeurt. Zo wordt er sterk gewerkt met projecten. Deze projecten worden grondig uitgewerkt in de
leefgroepen en o.a. via groepswerk en coöperatieve werkvormen besproken, gestuurd en
geëvalueerd. Tijdens de projecten realiseren we een geïntegreerde aanpak van alle leergebieden en
leerdomeinen uit het leerplan.
Leefgroepen brengen kinderen van verschillende leeftijden samen die daarin kansen krijgen om met
en van elkaar te leren.
De kinderen krijgen de mogelijkheid om aan zelfevaluatie te doen, want zelfkennis is belangrijk.
De schoolwerking is gebaseerd op 5 ontwikkelingsfasen.
Fase 1. Geborgenheid en veiligheid
Fase 2. Het Wij-gevoel
Fase 3. Kiezen
Fase 4. Ordenen, begrijpen en leren door te doen
Fase 5. Initiatief nemen, evalueren en filosoferen.
Fase 1. Geborgenheid en veiligheid
Op een leefschool wordt een sfeer van veiligheid en geborgenheid gecreëerd. Elke
klasruimte straalt een huiselijke sfeer uit. Je vindt er gordijnen, behang, tapijten, planten,
sfeerlicht, een salon, een keukenhoek,…
Een prettige sfeer binnen in de leefgroep is op een leefschool erg belangrijk. De
begeleid(st)ers bieden een klimaat waarin iedereen zich thuis en op zijn gemak kan voelen.
Het kind moet zichzelf kunnen zijn en de kans krijgen om te ontdekken wie het is en wat het
kan. Het kind leert er ook respectvol omgaan met anderen.
Verder leren de kinderen ordelijk en zorgzaam omgaan met materiaal en instaan voor hun
eigen veiligheid, die van hun omgeving en die van anderen.
Fase 2. Het Wij-gevoel
Leefscholen werken in principe met leefgroepen waar telkens kinderen van drie leeftijden
samen zitten. Het effect hiervan is een wisselwerking die ervoor zorgt dat de kinderen veel
opsteken van leefgroepsgenoten die maximaal drie jaar van elkaar verschillen. Daar komt nog
bij dat ze in de loop van de drie jaar die ze in één leefgroep doorbrengen, elk jaar een andere
sociale positie innemen. Elke leefgroep heeft dan ook twee begeleid(st)ers.
Er zijn ook leefscholen die werken met graadsklassen ( kinderen van twee leeftijden samen )
met 1 begeleider.
De school is een netwerk van relaties. Leefscholen bieden de kinderen verschillende
relatiewijzen aan. Op een leefschool gebeurt dit o.a. aan de hand van de axenroos. Die helpt
de kinderen om zicht te krijgen op het eigen gedrag en om conflicten op te lossen. Kinderen
worden op objectieve wijze een actieve luisterhouding bijgebracht. Luisteren betekent echter
niet gelijk geven. Openheid, eerlijkheid, zelfexpressie en respect voor de privacy van de ander
zijn aandachtspunten.
De begeleid(st)er toont dat hij steeds bereid is om te luisteren en is een vertrouwensfiguur
voor de kinderen. In situaties dat dit niet meer kan, wordt dit in team besproken en wordt er
gezocht naar oplossingen.
Uit kringgesprekken ontstaan afspraken die bindend zijn voor de betrokkenen. De kinderen
mogen regelmatig in groepen werken. Bij de groepsvorming waakt de begeleid(st)er er in
samenspraak met de kinderen over dat de groepen zo samengesteld zijn dat iedereen aan
bod kan komen en dat niemand geremd wordt in zijn of haar ontwikkeling. We stimuleren de
teamspirit door de hele groep bij de werking te betrekken zodat iedereen zich steeds
verantwoordelijk blijft voelen. Variatie in de werkvormen leert de kinderen dat samenwerken
waardevol is.
Op het forum komen de leefgroepen samen om activiteiten, projecten e.d. aan elkaar voor te
stellen.
Fase 3.Kiezen
Door voor een gevarieerd aanbod te zorgen – aangepast aan de leeftijd - en de hoeken
regelmatig uit te bouwen, te verdiepen, leren we de kinderen kiezen. We bieden verschillende
activiteiten en werkvormen aan zodat een kind ervaart waar het zich wel of niet goed bij voelt.
Wat niet wil zeggen dat een kind altijd kan ontsnappen aan wat hij/zij niet leuk vindt, maar er
ook de noodzaak van leert inzien. We laten de kinderen zelf initiatieven nemen en ervaring
opdoen. De begeleid(st)er zorgt er voor dat de verantwoordelijkheden die het kind neemt in
groeps- of ander werk, afgestemd zijn op de mogelijkheden van het kind, zodat het ook
succes kan ervaren. Deze mogelijkheden worden samen met het kind overwogen zodat het
leert om verantwoordelijkheid te dragen over een eigen keuze van werk en daden en zichzelf
leert in te schatten. De kinderen leren verwoorden waarom ze juist die bepaalde keuze
gemaakt hebben.
De kinderen kiezen in groep een project, waar ze gedurende 2-3 weken aan willen werken.
Elk project dient even wel aan bepaalde eisen te voldoen. Zo moet het o.a. nieuw zijn en bij
voorkeur een probleem met zich meedragen. Iedereen moet er kunnen aan meewerken. Elk
project moet ook een duidelijk eindproduct hebben… De groep bepaalt wat zij willen weten,
kennen, doen om het probleem op te lossen en hoe zij dit willen realiseren. De
begeleid(st)ers waken erover dat de ontwikkelingsdoelen en eindtermen voor elk leergebied
(taal, rekenen, muzische vorming, wereldoriëntatie, …) tijdens deze projecten aan bod komen.
In de lagere school worden taal en rekenen grotendeels individueel aangeleerd via een
fichesysteem. Wekelijks worden ook klassikale momenten ingelast wanneer nieuwe of
probleemleerstof nader bekeken moet worden.
Om de oudsten zelfdiscipline en planning bij te brengen krijgen ze huiswerk, als voorbereiding
op het middelbaar onderwijs.
Fase 4. Ordenen, begrijpen en leren door te doen
Zoals de titel al laat vermoeden, is in deze fase ervaringsgericht leren het belangrijkste. D.w.z.
dat we de kinderen zo weinig mogelijk leerstof in de vorm van kant-en-klare oplossingen
aanbieden, maar dat we ze zoveel mogelijk betrekken en begeleiden in de zoektocht naar
oplossingen voor problemen. Wij geloven immers dat ingelepelde kennis minder behouden
wordt dan wat zelf gezocht, ervaren, beleefd en begrepen werd.
De kinderen gaan – overeenkomstig de vooropgestelde leerdoelen - informatie en materiaal
zoeken en uitwisselen en (eventueel in hoekenwerk) actief verwerken. We proberen hen
zodanig te stimuleren tot creatieve oplossingen, zelf experimenteren en zelfredzaamheid,
zodat er niet op elk moment in het proces controle nodig is. Toch trachten we op tijd
synthesemomenten in te lassen om de kinderen het geheel niet uit het oog te laten verliezen.
Het eindproduct (vaak in de vorm van een tentoonstelling, een film, een knutselwerk, een
boek, een voordracht, …) wordt soms aan de buitenwereld (meestal de andere leefgroepen)
gepresenteerd.
Fase 5. Initiatief nemen, evalueren en filosoferen
Op een leefschool wordt geen gedachtegoed opgedrongen. De kinderen maken er kennis met
verschillende visies. In dit kader proberen we ook regelmatig met de kinderen te filosoferen.
We leren de kinderen hun eigen mogelijkheden in te schatten zowel naar hun sterkere en
minder sterkere eigenschappen toe. Op deze wijze bouwen we aan een evenwichtige
zelfkennis. De kinderen krijgen ook de kans om zichzelf te evalueren. Zo scheppen we de
mogelijkheid dat het kind verder kan groeien in al zijn capaciteiten (=het geven van optimale
ontwikkelingskansen).
Afspraken worden regelmatig met de hele groep bijgestuurd. We zoeken samen met het kind
of in groep naar oplossingen voor een probleem die zich aandient. We leren de kinderen
omgaan met zowel positieve als negatieve kritiek, leren deze aanvaarden en verwerken. Het
is hierbij ook belangrijk dat we er de aandacht op vestigen dat we niet een persoon evalueren
maar wel de handeling of het gedrag dat het kind uitvoerde. Hierbij wordt rekening gehouden
met de omstandigheden. Het kind moet zich immers geborgen voelen om tot een evolutie te
komen. Deze omstandigheden mogen echter niet als excuus gebruikt worden om hierin te
volharden.
Er wordt gebruikt gemaakt van "woordrapporten". Dit zijn gewone rapporten: in plaats van
cijfers gebruiken wij woorden. We schrijven dus letterlijk neer hoe wij vinden dat een kind
gedurende een bepaalde periode gewerkt heeft. Of het de leerstof die het behandeld heeft
ook wel echt begrijpt. Hoe het kind zich gedraagt ten overstaan van de andere kinderen, de
begeleid(st)er, de andere leefgroepen,... . Wat we opschrijven wordt nadien besproken met
het kind.